Achter me hoor ik hoe de gruwelijke horde zich onverbiddelijk een weg door het maisveld baant. Aan het sombere gekraak van de stengels te horen moeten het er tientallen of misschien wel honderden zijn. Ik ben maar alleen.

Ik duw de laatste stengels opzij en strompel zo snel als ik kan met mijn gewonde been naar een boerderij naast het maisveld. De brandende middagzon maakt de contouren ervan messcherp. De bewoners lijken te zijn gevlucht. Het dak van de boerderij mist pannen en de luiken hangen scheef in hun hengsels. Op het erf staat een tractor met lege banden. Overal is het onkruid hoog opgeschoten. Het is vreemd hoe razendsnel het verval overal in het land toeslaat.

Ik verberg me in de schuur. Waarom weet ik niet want nu kan ik geen kant meer op. Het maakt ook niet uit, ze zullen me toch wel vinden. Waar ik me hier ook probeer te verbergen, het zal mijn laatste schuilplaats zijn. Verder vluchten kan ik niet meer. Ik ben moe, zo moe. Het is dagen geleden dat ik voor het laatst iets at en de honger lijkt me iedere minuut verder te verzwakken. En mijn been… Mijn been. Twee dagen geleden, toen ik nog zonder al teveel moeite uit de klauwen van mijn achtervolgers kon blijven, schampte een auto mij in de chaos van de paniek. Het rafelige gat in mijn bovenbeen doet wonderlijk genoeg geen pijn, maar de spieren hebben een enorme opdonder gehad. het lopen ging vanaf dat moment steeds moeilijker. De horde achtervolgers kwam daardoor snel dichterbij. Hun doordringende stank was het eerste dat mij inhaalde. De rest zou snel volgen. Wat dat betrof maakte ik me geen enkele illusie. Het uitgestrekte maisveld dat me liefdevol opnam en voor hen verborg, stelt het onvermijdelijke alleen maar uit.

De deur van de grote schuur is niet op slot. Als ik achterom kijk naar het maisveld zie ik alleen de wuivende groene stengels. Binnen in de schuur is het doodstil. Verspreid door de ruimte staan enkele landbouwmachines. De kromme planken die als muren dienen filteren het felle zonlicht en de geluiden die nu van buiten klinken. Ik zou een misplaatst gevoel van veiligheid en geborgenheid kunnen krijgen als ik niet wist wat het maisveld ieder moment kon uitbraken. Naast de deur hangt een kleine handbijl. Ik gris hem van de muur en zwaai ermee boven mijn hoofd. De kleine bijl ligt lekker stevig en zwaar in de hand. Het blad is niet al te scherp maar ik zal het ermee moeten doen. Achterin de  schuur liggen wat balen hooi. Daar kan ik me schuilhouden. Ik stapel ze zo op, dat als ik er achter ga liggen, ik door een kleine spleet de schuurdeur in de gaten kan houden. Voorzichtig, om mijn gewonde been niet nog meer te beschadigen, kruip ik achter de balen. Ik lig klem tussen het kriebelende hooi en de ruwe planken van de achterwand.

Ik sluit mijn ogen en denk aan wat ik de afgelopen drie maanden altijd dacht als het donker werd: aan de zeebevingen die geheel onverwachts de hele aarde teisterden. Maar ditmaal rolden er geen verwoestende vloedgolven naar de kusten van exotische oorden maar braakten de vele nieuwe spleten in de zeebodem een onbekend gas uit. Iedereen die met het gas in aanraking kwam stierf een verschrikkelijke dood. Het gas had de uitwerking van een bijtend zuur. Grote stukken huid en vlees schroeiden weg voordat de ongelukkige slachtoffers eindelijk rochelend en gillend stierven. Voordat de wind draaide en de gaswolk terug naar zee dreef om daar te verdwijnen, veranderde het westelijke gedeelte van Nederland in een groot mortuarium vol mismaakte lijken. De duizenden reddingswerkers die het gebied binnentrokken waren diep geschokt. Nergens troffen ze een nog levende ziel aan. Alleen lijken. Honderdduizenden gruwelijk mismaakte lijken. een dag later zagen ze tot hun verbazing de lijken weer tot leven komen. De verbazing ging naadloos over in verbijstering en sloeg al gauw om tot een blinde paniek toen de wandelende lijken de reddingswerkers aanvielen, vermoordden en opaten. Mobiele telefoon gaven de laatste wanhoopskreten door aan familieleden van de reddingswerkers en enkele videocamera’s zonden de afschuwelijke beelden van de slachting naar iedereen die ze maar wilde bekijken. Die wisten nu wat ze te wachten stond: moordende zombies!

Maar in tegenstelling tot de levende doden uit de Hollywood-films waren dit geen hersenloze moordmachines. Integendeel: deze zombies hadden hun intelligentie uit hun vorige leven behouden. Spreken konden ze niet meer, het gas had hun stembanden aangetast, maar hun daden zeiden genoeg. Ze wilden maar een ding: levende mensen verscheuren en opeten. Een hevige strijd ontbrandde tussen de overlevenden en en de oprukkende, naar voedsel smachtende zombies. Maar het was vanaf het begin een ongelijke strijd. Steeds meer kameraden om me heen vielen ten prooi aan de tegenstander en stierven een gruwelijke dood. Steeds meer, tot ik het gevoel had dat ik nog maar alleen was overgebleven. Daarna moest ik vluchten voor…

Ik schrik op uit mijn overpeinzingen. Rondom de schuur klinkt zwak geschuifel. Geschuifel van vele voeten. Ik knijp hard in de steel van de bijl en gluur door de spleet tussen de hooibalen. ieder moment kan de schuurdeur opengaan. langzaam sterft het geluid van de schuifelende voeten weg. Zouden ze eerst naar de boerderij zelf gaan? Heel even heb ik de neiging om de schuur uit te glippen en weg te rennen. Maar buiten heb ik geen schijn van kans. Ik weet zeker dat er nog een paar van die monsters rondom de schuur zijn achtergebleven. Nee, ik zal hier in de schuur wachten op het einde. Hoewel ik erop bedacht ben schrik als de schuurdeur langzaam opengaat. Maar in plaats van een krioelende bende die naar binnen golft, verschijnt er slechts een silhouet in de deuropening. Ik ben er zeker van dat het een meisje is. een klein meisje.

Ik druk me dichter tegen de grond aan als het meisje langzaam naar binnen loopt. Ik sluit mijn ogen en concentreer me op haar voetstappen. Ze loopt naar de hooibalen toe. op nog geen halve meter afstand van me blijft ze stilstaan. Ik kijk tussen de hooibalen door en zie haar dunne beentjes. Ze heeft sokjes aan die ooit wit waren maar nu bedekt zijn met een dikke laag vuil. Haar versleten lichtblauwe schoentjes zijn haast vertederend. ik heb geluk: ze draait zich om en staat nu met haar rug naar me toe. Geruisloos kom ik overeind. Het meisje draagt een blauw truitje en rokje, lange blonde haren vallen over haar rug. Ik concentreer me op de plek waar haar kruintje zit. Gelukkig zie ik haar gezicht niet. In mijn angstdromen heb ik hun gezichten al te vaak gezien.

Zonder verder na te denken breng ik de bijl naar achteren en sla haar dan zo hard mogelijk op haar hoofd. Maar de bijl is nog botter dan ik dacht. In plaats van de schedel te doorklieven schampt het blad weg van haar hoofd en rukt alleen wat huid en een stuk bot weg. Haar hoge gegil blaast de muren van de schuur bijna weg. Ik sla nog een keer en nog een keer. Eindelijk valt ze op de grond waar ze nog even jammert. Haar benen lijken onafhankelijk van de rest van haar lichaampje te bewegen. Ze schokt een schoen uit. Als ze geen geluid meer maakt en de plas bloed rondom haar hoofd zich gestaag uitbreidt, scheur ik de kleren van mijn lijf tot ik naakt ben en sluit dan mijn ogen. Heel even voel ik een gelukzalig gevoel van rust door mijn lichaam trekken. Ik hoop dat de eeuwigheid zo aanvoelt en de dood een goede vriend blijkt te zijn.

Gealarmeerd door het gillen van het meisje komen ze nu van alle kanten aanrennen. Voor de openstaande deur verzamelen ze zich. Ze zijn zo slim om niet blindelings de schuur in te rennen. maar de aanblik van het dode meisje doet ze in razernij ontsteken. In blinde woede rennen ze als een compacte massa op mij af, sommigen krijsend, anderen zwijgend. Ik kan de moordlust in hun ogen zien flikkeren. Ik haat die ogen. Ik haat hun mooie ogen. Ik haat hun mooie gezichten, hun gave huid en hun leven. Ik zwaai de bijl langzaam boven mijn hoofd heen en weer en als ze op me afstormen brul ik zo hard als mijn verwoeste stembanden dat toelaten. Ik weet dat ze walgen van mijn door het gas getekende lichaam en mijn gruwelijk verminkte gezicht. Ik weet het, maar het kan me niets meer schelen. De laatste zombie op aarde zal strijdend ten onder gaan.

2007 – 2017 © Peter Weijenberg

Illustratie © Chris Evenhuis

2018-01-05T18:42:04+00:00 donderdag, 21 september 2017|Categories: Alle verhalen, Horror verhalen|Tags: , |